Toch iets over het WODC. Ik ben er weliswaar al weer 20 jaar
weg en al een jaar of vier bij het ministerie van Justitie (en veiligheid) maar
ook hier geldt dat het handig is om iets over de geschiedenis te weten. En het raakt me ook te veel, merk ik, dat het instituut waar ik naar eer en geweten zo lang gewerkt heb aan producten die de toets van de wetenschappelijke kritiek konden doorstaan, nu zo in het nieuws komt.
Ik ga niets zeggen over de vraag of er in concrete gevallen sprake is geweest van onaanvaardbare beïnvloeding van onderzoekresultaten (daar weet ik onvoldoende van) noch over personen die nu bij het WODC werken of daar gewerkt hebben.
Eerst even het begin. Het WODC is ooit opgericht, mede omdat
de universitaire criminologie zo onafhankelijk was dat er onvoldoende onderzoek
gedaan werd naar vragen die het ministerie belangrijk vond. Dus niet: omdat de
antwoorden het ministerie niet bevielen, maar simpelweg omdat er geen
antwoorden kwamen.
Vanaf de eerste jaren is er discussie gevoerd over de onafhankelijkheid van
het onderzoek. Degenen in universitaire kringen die daaraan twijfelden spraken
van “gouvernementele criminologie”, maar dan ging het toch vooral om de
gedachte dat vraagsturing ertoe leidde dat bepaalde vragen niet gesteld zouden
mogen worden.
Ook binnen het WODC werd de discussie gevoerd. Voortdurend, telkens
als “het beleid” met een vraag kwam en als er een rapport werd afgerond. Maar
ook met extra heftigheid als er ook maar iets gebeurde rond de organisatie.
Een aantal malen is het WODC sindsdien vanuit het beleid
verweten dat het te weinig deed waar het voor was: via onafhankelijk onderzoek
beleidsrelevante vragen beantwoorden. Dat heeft onder meer geleid tot de
introductie van een door de top van het departement vast te stellen onderzoekprogrammering.
Tegelijkertijd is ervoor gekozen de “monopoliepositie” van het WODC te
doorbreken door veel meer onderzoek extern te laten verrichten (door universiteiten,
instituten als Trimbos en Verweij Jonker maar ook echt commerciële bureaus. En
er is het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtspleging gekomen, mede
op initiatief van en jarenlang medegefinancierd door het ministerie van
Justitie
De behoefte bleef echter aan een intern onderzoekcentrum dat
onafhankelijk en wetenschappelijk van hoge kwaliteit het beleid zou kunnen
voeden en kritisch bevragen. En er is in de loop van de jaren ook veel gedaan
om de wetenschappelijkheid te vergroten.
Dat de onafhankelijkheid en wetenschappelijkheid nu onder
druk zijn komen te staan, ligt m.i. dan ook niet aan de positie van het WODC,
maar aan de veranderde rol van beleidsafdelingen en de wetgevingsdirectie. Die
hadden, voor zover ik kan zien, vroeger niet alleen de taak om ervoor te zorgen
dat vastgesteld beleid zo snel en zo goed mogelijk in wetten werd omgezet en uitgevoerd.
Het was ook hun taak om na te denken over wat op de langere termijn nodig was,
om de bewindslieden (gefundeerd) tegen te spreken als hun plannen juridisch
niet haalbaar waren of niet effectief zouden zijn.
Vooral onder druk van de grotere maatschappelijk en politieke
aandacht voor veiligheid veranderde dat. Er moesten resultaten geboekt worden.
Maatschappelijk, maar vooral politiek. Wie vragen stelde bij de uitgangspunten
van het beleid of de mogelijkheid het te implementeren, werd door veel
beleidsmakers en sommige bewindslieden nog wel geduld (soms zelfs nog wel
gewaardeerd) maar steeds meer als dwarsligger gezien. En op het moment dat bewindslieden
niet meer, al was het maar als intellectuele uitdaging, geïnteresseerd waren in tegenspraak en de
departementsleiding niet meer als buffer functioneerde tussen politieke
dadendrang en ambtelijke professionaliteit maar als doorgeefluik en versterker
van de politieke wil, was er steeds minder plaats voor iets, wat dan ook, wat
de bewindslieden in politieke zin anders dan als succesvol zou tonen.
Daar lijkt inmiddels wel weer wat in veranderd te zijn, maar
een dergelijke cultuurverandering werkt lang door. De gedachte dat de
onafhankelijkheid van het WODC verbeterd kan worden door dat centrum niet
langer fysiek binnen het ministerie te huisvesten, is dan ook heel erg naïef.
Alsof je geen invloed / druk kunt uitoefenen via telefoon, mail – of gewoon
door een stukje te reizen. Hetzelfde geldt voor de gedachte dat je iets zou
veranderen door het instituut organisatorisch op groter afstand te plaatsen.
Alsof je externe onderzoekers niet onder druk kunt zetten (beter zelfs, omdat
ze financieel afhankelijker zijn dan onderzoekers met een vaste aanstelling bij
het departement.
Wat zal moeten veranderen is de cultuur bij en de rol van het beleid. En bij/van de politiek, aan de top van het departement en in de Kamer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten