Je zou het een typisch rechtse hobby kunnen noemen: over
belastingheffing en overheidsuitgaven spreken als “het rondpompen van geld”. Met
als onderliggende suggestie dat dat verspilling is, en dat de economie veel
beter zou functioneren als de overheid daarmee zou stoppen.
Dat beeld van (zinloos) rondpompen is wel sterk. Als je de
samenleving als uniform ziet, tenminste. Dan haal je geld bij mensen
(belasting) om het daarna weer aan ze te betalen (uitkeringen en subsidies). En
om dat te doen, moet je ambtenaren hebben die ook betaald moeten worden, en
moeten die mensen allerlei bureaucratische dingen doen (belastingaangiften invullen,
en formulieren om uitkeringen aan te vragen). Laat dat geld dan gewoon bij die
mensen – toch?
Je kunt het zelfs iets minder simpel zien, en accepteren dat
de mensen die belasting betalen niet dezelfden zijn als degenen die uitkeringen
en subsidies ontvangen. Dan pomp je weliswaar van de ene (goed gevulde) vijver
naar de andere (die zo goed als droog staat) – maar dan kun je nog steeds
volhouden dat dat efficiënter zou gaan als je het geld direct van de rijkeren
naar de minder rijken liet stromen, bijvoorbeeld doordat meer rijken dan banen
(of baantjes) zouden creëren zoals dienstmeisje, tuinman en chauffeur. En
trouwens, uiteindelijk wordt er wel degelijk rondgepompt: er is immers ook de
geldpomp van het bedrijfsleven: de mensen die uitkeringen en subsidies
ontvangen, geven dat geld weer uit aan eten, wonen, kleding enzovoort, en zo
komt het weer in de zakken van de eigenaren en werknemers van allerlei
bedrijven, waar de overheid het weer uithaalt en zo voort.
Ja, de economie is rond. Dat begreep ook die mevrouw die
onlangs in de Volkskrant betoogde dat het geld dat werd uitgegeven aan het
opknappen van paleizen in elk geval niet aan bureaucratie werd besteed, maar
terecht kwam bij schilders, stukadoors, metselaars etc. Waarop ik direct
reageerde (maar niet in de Volkskrant) dat al dat geld dat aan (al dan niet
mislukte) automatisering wordt uitgegeven, ook goed besteed is. Dat komt immers
terecht bij systeemanalisten en –ontwerpers, programmeurs, projectleiders en
wat heb je al niet meer in die branche. Maar daar blijft het niet bij. Al die
lui rijden in (dure) leasebakken, dus er komt ook een deel van het geld terecht
bij de mensen die daarvoor zorgen, bij pomphouders, bij schadeherstelbedrijven
etc. En die mensen mogen overigens blij zijn dat er redelijk wat ambtenaren
zijn, want anders was de concurrentie om de banen in het bedrijfselven nog
groter.
Deze voorbeelden maken direct duidelijk dat het beeld van
“geld rondpompen” vooral verhult. Wat het verhult, is de keuzen die je maakt. Waar
je het haalt (bij iedereen of bij weinigen, bij ieder even veel of naar
draagkracht) en op welke manier (belasting die arbeid duur maakt, die
vervuilende activiteiten duur maakt, etc.) en natuurlijk aan wie je het geeft:
aan wie al heeft of aan wie niets heeft (de Bijbelvasten onder u herkennen hier
het zogenaamde Mattheüs-effect), aan huiseigenaren of huurders, aan een lage
bijtelling voor lease-auto’s of aan zorg voor dementerende ouderen, aan onderwijs
of gevangenissen.
Door te spreken over “het rondpompen van geld” verhul je dat
de echte politieke vraag niet zozeer is hoe hoog de belastingdruk en de
overheidsuitgaven moeten zijn, maar wel hoe je die twee verdeelt. Noem het een
linkse hobby om het daarover te willen hebben.