“Belachelijk”. “Gestoord”. “Dat kan alleen in Nederland”.
“Om je kapot te lachen als het niet zo treurig was.” Dat was zo’n beetje de
teneur van de reacties op het feit dat gedetineerden steeds vaker zelf de
sleutel van hun cel hebben, iets waarover het Algemeen
Dagblad een paar dagen geleden de voorzitter van de centrale
ondernemingsraad van de Dienst Justitiële Inrichtingen aan het woord liet.
Die
reacties werden overigens uitgelokt: het AD gebruikte zelf alarmerende teksten
als “Chaos in de bajes” en “Criminaliteit heeft vrij spel als gevangene sleutel
eigen cel krijgt”.
“Onzin”. Dat was mijn reactie. En daarmee doelde ik niet op
die gedetineerden met de celsleutel. Ik heb dat in een draadje op twitter
beargumenteerd (begint hier) en in onderstaande
werk ik het wat verder uit.
- Dat ze een sleutel van hun cel hebben, betekent niet dat
gedetineerden vaker buiten hun cel zijn. Met die sleutel kunnen ze hun cel niet
van binnenuit openen (daar is het slot überhaupt niet toegankelijk). Ze kunnen
hem alleen gebruiken als ze buiten hun cel zijn en er weer in willen of moeten.
Dit bespaart de piw-ers (penitentiair inrichtingswerkers, bewaarders) inderdaad heel wat tijd en lopen. Als gedetineerden geen celsleutel hebben, moeten de piw-ers telkens meelopen om de cel te openen. Of de celdeuren blijven openstaan, met het risico van onderlinge diefstal etc. wat een hoop gedoe oplevert.
De bespaarde tijd kunnen piw-ers heel nuttig besteden door meer met gedetineerden te praten, om te observeren of om administratief werk te doen. Daarover hieronder meer, maar eerst nog wat over het buiten de cel zijn en over criminele besmetting. - Dat gedetineerden een deel van de dag buiten hun cel zijn,
is normaal. Nederlandse penitentiaire inrichtingen (gevangenissen en huizen van
bewaring) kennen een gemeenschapsregime. Dat betekent dat gedetineerden een
deel van de tijd gezamenlijk buiten hun cel zijn, uitzonderingen daargelaten.
De plaatsen waar ze samen zijn -leefafdeling (12 tot 48 cellen), luchtplaats, sport-
of arbeidszaal- kunnen ze niet zelfstandig verlaten. Op deze plaatsen is er
altijd toezicht: van piw-ers, sportinstructeurs, arbeidsmedewerkers in dezelfde
ruimte en op veel plaatsen ook door complexbeveiligers in een afzonderlijke
ruimte (eventueel via camera).
In de meeste inrichtingen kunnen individuele gedetineerden ook zonder directe begeleiding op andere plaatsen komen: bij de dokter, de bibliotheek etc. Dat kan alleen als ze daar ook iets te zoeken hebben (ze moeten door een aantal deuren die ze niet zelf kunnen openen) en in alle ruimten waar ze komen is (camera)toezicht. In sommige inrichtingen is het zo geregeld dat op bepaalde momenten van de dag ook groepen gedetineerden zich zonder begeleiding kunnen bewegen: van de afdeling naar sport- of arbeidszaal, naar de luchtplaats, naar de kerk. - Dat gedetineerden die met elkaar mogen praten ook “criminele
zaakjes” kunnen voortzetten of voorbereiden (of elkaar kunnen “besmetten”) is
iets waar al vanaf de eerste dagen van de gevangenis zorgen over zijn. In veel
landen -ook in Nederland- was het daarom lange tijd gebruikelijk dat
gedetineerden “eenzaam opgesloten” werden. Ze zaten alleen in een cel, mochten
daar maar heel beperkt uit en op momenten dat ze andere gedetineerden tegen
konden komen (luchtplaats, arbeid) droegen ze een kap over hoofd (en in de kerk
zaten ze in aparte hokjes). Ze mochten geen woord met elkaar wisselen, en er
was altijd een bewaker bij. Dit systeem is in de meeste landen afgeschaft,
omdat bleek dat het niet werkte: gedetineerden kwamen door hun eenzaamheid niet
tot inkeer (ook niet als ze verplicht de bijbel moesten lezen) maar ze raakten
er wel geestelijk door beschadigd. Ook de eigen celsleutel is niet typisch
Nederlands – zie bijvoorbeeld dit
verhaal van CNN (dat tegelijk laat zien dat ook de verbazing daarover niet
typisch Nederlands is).
In Nederland werd het gemeenschapsregime kort na de Tweede Wereldoorlog ingevoerd. Na 1990 is het dagprogramma steeds verder ingeperkt, en verblijven gedetineerden steeds meer uren op cel (alleen of met z’n tweeën). Dit terugdraaien van het gemeenschapsregime (en het ten dele vrij bewegen in de inrichting) was deels een keuze van politici die vonden dat het regime te soft was, maar vooral een bezuinigingsmaatregel – er zijn nu een groot deel van de dag veel minder piw-ers op een afdeling, en complexbeveiligers beheersen via op afstand bedienbare deuren en camera’s een veel groter deel van de inrichting dan vroeger toen ze fysiek aanwezig moesten zijn.
Overigens: er zijn een paar uitzonderingen op het gemeenschapsregime. De bekendste is de “terroristenafdeling”, waar juist met het oog op het gevaar van “besmetting” een regime van volledige afzondering heerst, en de extra beveiligde inrichting, waar dat gebeurt om de veiligheid (van personeel en medegedetineerden) te waarborgen. - Als gezegd nog iets over praten met gedetineerden,
observeren en rapporteren. Praten met gedetineerden is waarschijnlijk het
belangrijkste aspect van het werk van piw-ers.
Door (echt) te praten beveilig je en help je toekomstige criminaliteit voorkomen. Je beveiligt omdat je hoort wat er speelt (onderlinge spanningen, aanwezigheid van drugs en andere zaken) maar ook omdat je een ontspannen sfeer creëert waarin er minder snel uitbarstingen van geweld ontstaan (dat zul je nooit kunnen voorkomen, maar de ernst en de frequentie kun je wel beïnvloeden). Je helpt toekomstige criminaliteit voorkomen doordat je gedetineerden kunt motiveren (en soms daadwerkelijk helpen) om na detentie een leven zonder criminaliteit op te bouwen. Dat zal maar zelden helemaal slagen (en als het gebeurt, is dat misschien wel meer een gevolg van dingen buiten de bajes gebeuren) – maar het is wel een van de dingen die we als samenleving van een verblijf in de gevangenis verwachten, dus elk succesje is er één. Met praten kun je trouwens ook de kans op criminele besmetting verminderen, door zicht te krijgen op ongezonde groepsprocessen en die te verstoren.
Door te observeren -gewoon kijken en luisteren hoe individuele gedetineerden zich gedragen, welke groepsprocessen er zijn en zo nog wat zaken- beveilig je ook (omdat incidenten ziet aankomen) en je krijgt zicht op met wie je moet gaan praten en waarover.
Administratief werk is over het algemeen niet geliefd, maar wel belangrijk. Het tot stand brengen van veiligheid en het voorbereiden op een (succesvolle) terugkeer in de samenleving zijn teamwerk – van de piw-ers op een afdeling, maar ook van complexbeveiligers, arbeidsmedewerkers en alle medewerkers in de inrichtingen. Een groot deel van hen werkt in roosterdiensten (sommige functies moeten immers 24 uur per dag, zeven dagen per week vervuld worden) en alleen dat al maakt dat je niet alles mondeling met elkaar kunt delen. Allerlei bijzonderheden moeten dus schriftelijk worden vastgelegd (en gedeeld, gelezen en besproken). - Hierboven zei ik terloops dat het systeem van eenzame opsluiting “niet werkte”. Dat ligt er natuurlijk maar aan hoe je het bekijkt: natuurlijk werkt het wel in de zin dat er sprake is van vergelding (belangrijk voor slachtoffers, al zouden zij een stuk beter af zijn als het recht meer gericht was op herstel), dat de dreiging met gevangenisstraf afschrikt (al weten we niet hoeveel) en dat iemand die in de gevangenis zit, in elk geval buiten de muren geen delicten kan plegen (dat geldt natuurlijk ook voor iemand in een gemeenschapsregime). Met als kanttekening dat als je gaat rekenen aan deze manier van criminaliteitspreventie, je al snel tot de conclusie komt dat je veel kosten moet maken om weinig criminaliteit te voorkomen. Belangrijker: waar je ook altijd naar moet kijken, is wat iemand na detentie doet: pleegt hij of zij weer een of meer delicten, hoe snel en hoe vaak, hoe ernstig? Als je daarin wat weet te veranderen (minder snel, vaak, ernstig) kun je een flinke bijdrage leveren aan de veiligheid. En daarom is het ook een taak van het gevangeniswezen. Wat we hierover weten, is dat we niet te optimistisch moeten zijn. Ongeveer de helft van de ex-gedetineerden pleegt binnen twee jaar na vrijlating opnieuw een delict. Maar we weten ook dat we niet te pessimistisch moeten zijn. Het recidivepercentage is te beïnvloeden: door nazorg en door een goede voorbereiding op de terugkeer in de samenleving. Hierbij is in de loop der jaren het besef gegroeid dat het essentieel is om in te zetten op het vermogen om verantwoordelijkheid voor het eigen leven te nemen – een aanzienlijk deel van de gedetineerden heeft dat nooit gekund of is het door allerlei oorzaken afgeleerd. Een eigen celsleutel, zelfstandig moeten zorgen dat je op tijd bij de arbeid of andere activiteiten komt – het zijn kleinigheden, maar het zijn nuttige bijdragen aan het voorbereiden op een geslaagde terugkeer.
Mijn conclusie: die eigen celsleutel en het stimuleren van
eigen verantwoordelijkheid zijn nog niet zo gek. Als je (wat beter door)denkt.
Ter afsluiting nog dit. Ik ben niet verbonden aan DJI of het
ministerie van Veiligheid en Justitie. Ik heb wel (tot een paar jaar geleden) als
onderzoeker en als strategisch adviseur voor V&J gewerkt. Als onderzoeker
heb ik me, jaren geleden, onder andere beziggehouden met “De
gevangenis als werkplek”; als strategisch adviseur had ik nauwelijks
bemoeienis met DJI. Ik heb vorig jaar, als niet-gebonden onderzoeker, op
verzoek van DJI in een aantal inrichtingen rondgekeken en met personeel gepraat.
Ik heb de afgelopen (ruim) 30 jaar de ontwikkelingen rond de tenuitvoerlegging
van straffen en maatregelen in Nederland redelijk nauwlettend gevolgd, er met
betrokkenen op allerlei niveaus over gesproken en erover gepubliceerd.
Ik weet uit eigen ervaring wat het werk in een ondernemingsraad inhoudt, in een
organisatie die uiteindelijk politiek gestuurd wordt. Ik wil niet speculeren
over de vraag waarom de voorzitter van de COR van DJI zijn verhaal heeft gedaan
zoals hij het heeft gedaan, of wat de journalist van het AD heeft bewogen om er
het artikel van te maken wat hij ervan gemaakt heeft. Maar ik vind wel dat ze
het gevangeniswezen en het personeel in de inrichtingen in een verkeerd
daglicht stellen, en het lijkt me dat ze daarmee personeel, organisatie noch samenleving
een dienst bewijzen.
Aanvulling
Naar aanleiding van een reactie op bovenstaande realiseerde
ik me dat ik totaal geen aandacht had besteed aan een paar juridische aspecten
van detentie.
Allereerst moet ik dan wijzen op het feit dat onder de noemer “gedetineerde” een aantal juridische categorieën valt. De belangrijkste (in omvang) zijn degenen die door de rechter een vrijheidsbenemende straf op maatregelen hebben opgelegd gekregen (“afgestraften”) en degenen die nog in afwachting zijn van berechting en vonnis (“voorlopig gehechten”). Op de peildatum 30 september 2016 zaten er ruim 4.100 afgestraften in de Nederlandse penitentiaire inrichtingen, en ruim 3.800 voorlopig gehechten. Die laatsten zijn hier vooral van belang omdat ze formeel voor onschuldig gehouden moeten worden, en aan hen daarom niet meer (vrijheids)beperkingen mogen worden opgelegd dan strikt noodzakelijk is (dat kan overigens wel betekenen dat voor sommigen / gedurende een beperkte tijd veel meer beperkingen gelden dan voor de gemiddelde afgestrafte).
In de tweede plaats is het van belang dat de wijze waarop met gedetineerden omgegaan wordt, onderworpen is aan specifieke wetten, internationale verdragen en rechtspraak. Een heel algemeen uitgangspunt daarin is, dat de vrijheidsbeneming als zodanig de straf is en dat de omstandigheden waaronder die wordt ondergaan geen extra leed mogen toevoegen (oftewel: mensen zitten in de gevangenis als straf, niet om gestraft te worden). Een uitvloeisel hiervan is het normaliteitsbeginsel, dat er in feite op neerkomt dat ook aan afgestraften niet meer beperking van hun vrijheid moeten worden opgelegd dan nodig is. Over wat dat precies betekent vindt regelmatig politieke discussie plaats (en dat leidt soms tot aanpassingen van het beleid) en over concrete gevallen worden (bindende) uitspraken gedaan door commissies van toezicht (elke inrichting heeft er een), de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Toezicht op de naleving van wetten, regels en beleid vindt plaats door de Inspectie Veiligheid en Justitie en op de humaniteit van de detentie door het Europees Comité voor de voorkoming van marteling.
Allereerst moet ik dan wijzen op het feit dat onder de noemer “gedetineerde” een aantal juridische categorieën valt. De belangrijkste (in omvang) zijn degenen die door de rechter een vrijheidsbenemende straf op maatregelen hebben opgelegd gekregen (“afgestraften”) en degenen die nog in afwachting zijn van berechting en vonnis (“voorlopig gehechten”). Op de peildatum 30 september 2016 zaten er ruim 4.100 afgestraften in de Nederlandse penitentiaire inrichtingen, en ruim 3.800 voorlopig gehechten. Die laatsten zijn hier vooral van belang omdat ze formeel voor onschuldig gehouden moeten worden, en aan hen daarom niet meer (vrijheids)beperkingen mogen worden opgelegd dan strikt noodzakelijk is (dat kan overigens wel betekenen dat voor sommigen / gedurende een beperkte tijd veel meer beperkingen gelden dan voor de gemiddelde afgestrafte).
In de tweede plaats is het van belang dat de wijze waarop met gedetineerden omgegaan wordt, onderworpen is aan specifieke wetten, internationale verdragen en rechtspraak. Een heel algemeen uitgangspunt daarin is, dat de vrijheidsbeneming als zodanig de straf is en dat de omstandigheden waaronder die wordt ondergaan geen extra leed mogen toevoegen (oftewel: mensen zitten in de gevangenis als straf, niet om gestraft te worden). Een uitvloeisel hiervan is het normaliteitsbeginsel, dat er in feite op neerkomt dat ook aan afgestraften niet meer beperking van hun vrijheid moeten worden opgelegd dan nodig is. Over wat dat precies betekent vindt regelmatig politieke discussie plaats (en dat leidt soms tot aanpassingen van het beleid) en over concrete gevallen worden (bindende) uitspraken gedaan door commissies van toezicht (elke inrichting heeft er een), de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Toezicht op de naleving van wetten, regels en beleid vindt plaats door de Inspectie Veiligheid en Justitie en op de humaniteit van de detentie door het Europees Comité voor de voorkoming van marteling.
Voor wie meer wil lezen
- Dit artikel dat in 2014 verscheen in het Tijdschrift voor Criminologie geeft een mooi overzicht van de wetenschappelijke kennis over detentie en de gevolgen daarvan (met de nadruk op Nederland en België).
- In dit onderzoek van het WODC uit 2013 wordt op een rijtje gezet wat (op het gebied van straffen en maatregelen) werkt en wat niet, gebaseerd op Nederlandse cijfers.
- In dit artikel uit 2014 bepleit misdaadjournalist Chris Klomp een anders soort gevangenisstraf, die meer is gericht op behandelen.
- In dit rapport uit 2017 over de effectiviteit van maatregelen die gericht zijn op het verminderen van recidive wordt ook aandacht besteed aan de (te verwachten) effecten van het vergroten van de eigen verantwoordelijkheid van gedetineerden.
- Een informatief boekje over DJI is hier te vinden.
- En hier vind je redelijk uitgebreide cijfermatige informatie over detentie en gedetineerden.
- De rapporten over Nederland van het Europees Comité voor de voorkoming van marteling zijn hier te vinden.