vrijdag 14 december 2018

De logicus en de kruidenier

Vandaag wordt in Den Haag geprotesteerd tegen de bezuinigingen op de universiteiten. Vooral de geesteswetenschappen lijden daaronder - bij de exacte en technische vakken, economie, rechten en allerlei "kundes" schijnt het nog enigszins mee te vallen.

Een paar dagen geleden verscheen naar aanleiding hiervan een artikel in de NRC, met daarin de provocerende gedachte dat de protesten tegen het afknijpen van de geesteswetenschappen een achterhoedegevecht zijn en voortkomen uit nostalgie naar een tijd die lang achter ons ligt. Een tijd waarin nog de intrinsieke waarde van alles voorop stond, en niemand die er toe deed echt geïnteresseerd was in de prijs. Maar, zo betoogde de schrijver: de samenleving is wezenlijk veranderd, de behoefte aan cultuur en inzicht verdwijnt en "nut" is het bepalende criterium. En daarmee heeft de samenleving de geesteswetenschappen niet meer nodig.

De auteur haalt aan het eind van zijn stuk (zachtjes) uit naar de beoefenaars van de geesteswetenschappen zelf: ze hebben deze ontwikkeling in de hand gewerkt door zich steeds minder te richten op het in stand houden en overdragen van cultuur, maar op het leveren van research output.

Toen ik dat las, moest ik terugdenken aan een conferentie waaraan ik deelnam, bijna op de dag af tien jaar geleden. "De actuele geesteswetenschappen" was het thema, en de conferentie maakte deel uit van een actieplan met dezelfde naam, waarmee het toenmalige Alfaberaad (het overlegorgaan van NWO-Geesteswetenschappen, de Raad voor Geesteswetenschappen van de KNAW en de geesteswetenschappelijke faculteiten) onderzoekers en beleidsmakers met elkaar in gesprek wilde brengen over wat het wetenschappelijk onderzoek te bieden heeft, wat er voor vragen bij beleidsmakers leven en hoe die twee helder op elkaar afgestemd kunnen worden.Sturing en valorisatie van de research output, dus.

Ik zat daar als beleidsmaker vanuit een ministerie (al was beleid maken nu precies dat waarmee ik me als strateeg niet mocht bezighouden) en ook ik provoceerde - door bijna hetzelfde te zeggen als wat ik nu las, namelijk dat ik de geesteswetenschappen niet nodig had om mijn minister te adviseren over een onderwerp dat zij als "het hunne" beschouwden. Het hoenderhok bleef nog lang onrustig, maar ik kreeg wel de gelegenheid om wat ik bedoelde een beetje uit te werken in de vorm van een column die een tijd op de website van het Alfaberaad heeft gestaan. Die site bestaat niet meer, en ik vind vandaag wel een mooie dag om mijn column aan de vergetelheid te ontrukken.

Here's to you, protesterende geesteswetenschappers.



Van logicus tot kruidenier?

Logicus: Maar dat is nu juist de vraag niet. Als ik de zaak even duidelijk mag stellen …
Kruidenier: Maar dat wilden we nu juist graag weten.
(….)
Bérenger (tegen de Logicus): Dat lijkt me allemaal duidelijk, maar het lost onze vraag niet op.
Logicus (tegen Bérenger, met de glimlach van de deskundige): Natuurlijk niet, waarde heer, maar op deze wijze is het probleem tenminste correct gesteld.

Deze twee citaten uit Ionesco’s Rhinoceros hangen al jaren aan de muur van mijn werkkamer. Ik hing ze daar op toen ik zelf nog beleidsonderzoek deed, maar dat is inmiddels zo lang geleden dat er dagen voorbij gaan dat ik ze niet meer bewust zie. Maar nu, na afloop van de conferentie “de actuele geesteswetenschappen”, staat me weer levendig voor de geest waarom ik ze destijds zo onweerstaanbaar grappig vond – en waarom ik dacht dat het goed was ze mezelf als waarschuwing voor te houden.

We hadden het vandaag niet over het verschil tussen de Aziatische en de Afrikaanse neushoorn, en al helemaal niet over de vraag of de tweede neushoorn die we zagen passeren dezelfde was als de eerste. Nee, de vraag die een ruime honderd vertegenwoordigers van de geesteswetenschappen en zo’n veertig departementsambtenaren naar de Koninklijke Schouwburg –hoe toepasselijk– bracht, was “waarom maken beleidsmaker zo weinig gebruik van wat de geesteswetenschappen”, en ook een beetje “wat hebben de geesteswetenschappen het beleid eigenlijk te bieden”. Ja, dat laatste weet ik nu helaas nog niet, dus ik ga binnenkort maar eens met een aantal aanwezigen verder praten om dat aan de hand van een concrete casus uit te vinden. Maar op het eerste kreeg ik wel een antwoord – een antwoord dat ik overigens al kende, en dat besloten ligt in die mooie scène waaruit de citaten afkomstig zijn.

Ik zat in een gesprek over Religie in het publieke domein, met als vragen “Mag of moet religie of levensbeschouwing een rol spelen in het publieke domein. Wat is die rol? Hoe gaan we daarmee om?” en poneerde na enige tijd dat ik mijn minister over de vraag wat de rol van de overheid ten aanzien van religie zou moeten zijn, prima kon adviseren zonder iets te weten over godsdienst (wat ik eigenlijk bedoelde was “zonder godsdienstwetenschappers te raadplegen over wat religie nu precies is”). De verontwaardiging was groot. Bijna een uur later, tijdens de pauze, sloegen de vlammen er nog af toen een van de aanwezigen aan iemand die een andere sessie had bijgewoond, vertelde dat “een of andere ambtenaar het bestaan had om te zegen dat etc.”. Met mijn uitleg dat in de ambtelijke en politieke rationaliteit de vraag naar de verhouding tussen overheid en religie in de eerste plaats een staatsrechtelijke is, en in de tweede een sociaal-wetenschappelijke, kon ik die niet meer dempen. Het was wel duidelijk: iemand die zo dacht begreep er niets van – en ik denk dat sommige aanwezigen me het liefst besmeurd met pek en veren uit het Haagse hadden verjaagd.

Nu is het leuke van zo’n bijeenkomst natuurlijk dat je met zoiets twee dingen kunt doen. Je kunt denken “Ach ja, logici hè – dat volk voor wie het voldoende is de wereld te begrijpen in plaats van haar te veranderen”. Maar je kunt ook denken: “Goh, ben ik kruidenier geworden? Laat ik me zo meeslepen door de definitie die om mij heen dominant is, dat ik blind ben voor de eigenlijke vraag? Of in elk geval voor een vraag die evengoed, of misschien wel beter, als eerste gesteld zou kunnen worden, namelijk of het uitmaakt waar we het precies over hebben als we in deze context spreken over religie?”
Ook met die vraag moest ik de komende tijd maar eens aan de slag gaan. En dan maar hopen dat er nog godsdienstwetenschappers zijn die me willen helpen daarover na te denken, en logici die me willen vertellen of hij wel correct gesteld is.

vrijdag 28 september 2018

Ras en wetten





Ik geef toe: toen ik vanochtend op de site van de Volkskrant dit zag, heb ik echt even achteruit gebeden. En met weemoed teruggedacht aan de tijd dat we nog een ministerie van Justitie hadden, met verstandige bewindslieden die luisterden naar het advies van minstens zo verstandige ambtenaren. Een gevoel dat niet verdween toen ik het artikel las waar die kop boven stond, iets wat me tegenwoordig zelfs bij de Volkskrant regelmatig overkomt.

Maar vervolgens dacht ik: dit kan niet. Echt niet. Daar moeten de Raad van State en de Autoriteit Persoonsgegevens toch zulke ernstige bezwaren tegen gemaakt hebben dat het kabinet dat nooit zou durven voorstellen. En dus ben ik de stukken maar eens gaan lezen. En hoewel ik geen jurist ben maar slechts een eenvoudige socioloog die zo’n veertig jaar tussen de juristen verkeerd heeft, werd me al gauw duidelijk dat het allemaal toch wat anders lag.

Om te beginnen: er staat in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting niet dat het kabinet “ras of etnische afkomst” wil vastleggen. Of “politieke opvattingen of levensbeschouwelijke overtuiging”. Of dat het de verlening van een wapenvergunning van dergelijke gegevens wil laten afhangen. Wat er staat, in artikel 44, is “Ten behoeve van de taakuitoefening op grond van de artikelen 35, 36 en 37 van de wet kan de korpschef persoonsgegevens verwerken waaruit ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen kan blijken, alsmede gegevens betreffende gezondheid, strafrechtelijke veroordelingen of strafbare feiten bedoeld in paragraaf 3.1 en 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming.” Relevante zinsneden daarin zijn: “kan persoonsgegevens verwerken” en “waaruit ras of etnische afkomst … kan blijken”. Hier kom ik later nog even op terug, want er staat ook “bedoeld in …. Van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming”.

Goed, denk ik dan. Dit artikel gaat zo te zien niet over het verzamelen van gegevens (het vragen naar -bijvoorbeeld- ras) maar over gegevensbescherming. Privacy, dus. En dat betekent dat we even in die uitvoeringswet moeten kijken, of in de AVG zelf. Doen we dat, dan blijkt dat al die persoonsgegevens die in art. 44 genoemd worden, zogenoemde “bijzondere persoonsgegevens” zijn, die je alleen mag “verwerken” (registreren, bewaren, verstrekken) als dat in de wet is geregeld.

Nou ja, dat verklaart dus het waarom van dit artikel – ervan uitgaande dat je die gegevens wilt verwerken. Maar waarom zou je dat willen? Daarvoor maar eens in de memorie van toelichting gekeken, want daar zou dat toch moeten staan. En inderdaad – het staat er. Of eigenlijk: er staat niet dat het kabinet wil dat de politie deze gegevens gaat verzamelen. Er staat dat de politie, teneinde de afweging te maken of aan iemand een wapenvergunning zal worden verstrekt, allerlei gegevens zal gebruiken en dat je niet van te voren kunt weten welke: “Omdat in het geval van vuurwapens sprake is van een algemeen verbod, waarop voor enkele doeleinden («redelijk belang» in de zin van de wet), zoals beoefening van de schietsport of de jacht een uitzondering wordt gemaakt, wordt in de afweging of iemand een wapen kan worden toevertrouwd een breed scala aan gegevens betrokken. Er wordt gekeken naar het strafrechtelijk verleden, beschikbare informatie over de psychische gesteldheid van de aanvrager en de informatie afkomstig van referenten. Op voorhand is niet bekend welke informatie over de aanvrager in de politiesystemen aanwezig is of met name door de referenten naar voren worden gebracht.”
Klinkt me redelijk in de oren. Na de schietpartij in Alphen, in 2011, wilde half Nederland (in elk geval meer dan de helft van de Tweede Kamer) dat de politie alle beschikbare informatie zou betrekken bij het beslissen over een wapenvergunning. Daar lijken me zeker ook verklaringen van referenten bij te horen. Die bijvoorbeeld zoiets zouden kunnen zeggen als “Ik ken aanvrager al jaren als een steunpilaar van de kerk / synagoge / moskee / tempel” – iets waar je op z’n minst een veronderstelling over iemands religie op zou kunnen baseren. Om maar iets te noemen. Vandaar ook, trouwens, dat dat artikel 44 waarover nu ophef ontstond, al sinds 28 juli jl. in de Wet wapens en munitie staat (met terugwerkende kracht tot 25 mei, toen de AVG van kracht werd).

Nou is het natuurlijk niet echt relevant dat iets mij redelijk in de oren klinkt. Daarom dus ook maar eens gekeken naar wat de deskundigen zeggen. De Raad van State en, omdat het over persoonsgegevens gaat, de Autoriteit op dat gebied. Ik begin maar even met die laatste, want die is volgens mij het meest uitgesproken. In het advies dat de AP in 2017 uitbracht, is de conclusie dat de regering in de toen voorgelegde versie van het wetsvoorstel en de toelichting daarop, onvoldoende duidelijk maakte waarom verwerking van de in de wet genoemde bijzondere persoonsgegevens mogelijk moet zijn. Ik kan niet nagaan of de AP tevreden is met de aanpassingen en aanvullingen die naar aanleiding hiervan in de memorie van toelichting zijn doorgevoerd, maar in elk geval lees ik hier niet dat de AP zegt dat die gegevens in dit kader niet verwerkt zouden mogen worden.
De Raad van State dan? Die zou ook wel eens kritisch kunnen zijn. Nou – ja en nee. In zijn advies constateert de Raad dat nog niet duidelijk is welke gegevens in het kader van de Europese richtlijn die aanleiding is tot de wetswijziging, verwerkt moeten worden. Dat is voor de Raad geen reden om te zeggen: doe dan maar niet, maar juist om te adviseren: zorg voor een wettelijk grondslag waarbinnen alles wat eventueel nodig is, mogelijk wordt gemaakt. Concreet: bied veel ruimte in de wet en leg vast dat later in een Algemene maatregel van bestuur (waarover de Tweede Kamer niet hoeft te beslissen) geregeld kan worden om welke gegevens het precies gaat. Dit advies heeft de regering overgenomen.
Ten slotte nog die Europese richtlijn. Pittige kost, die ik niet helemaal doorgekauwd heb. Maar wat me wel duidelijk wordt Er is ook een handige wiki-pagina), is dat die richtlijn vooral bedoeld is om verspreiding van allerlei vuurwapens te voorkomen, en niet voorschrijft welke gegevens m.b.t. personen die en vergunning aanvragen, moeten worden vastgelegd (wel dat die gegevens 30 jaar moeten worden bewaard en uitgewisseld moeten worden en dat dat allemaal moet gebeuren binnen de grenzen van de geldende privacy-regelgeving).

Blijft er nog iets waarop flink wat mensen (op Twitter) aansloegen: hoe komt de regering erbij om in een wet te spreken over “ras”? Dat is toch geen hanteerbaar begrip (zoals in een ander artikel in de Volkskrant wordt duidelijk gemaakt)? Het antwoord lijkt me -los van het concrete geval waarin het komt doordat in de AVG waarnaar de wet verwijst, van “ras” gesproken wordt- nogal simpel. Ooit is het woord “ras” in de wet gekomen (zie o.a. artikel 1 van de Grondwet, art. 137 c en d van het Wetboek van strafrecht, art. 14 EVRM). Sindsdien is het behalve een omstreden biologisch begrip ook een juridisch begrip geworden, waaraan in de jurisprudentie een geheel eigen betekenis is gegeven. Iets waar je allerlei vraagtekens bij kunt plaatsen, maar wat in elk geval hanteerbaar is – en in sommige wetsteksten onontkoombaar.

Goed. Een gevalletje van door de media opgeklopte “niets aan de hand”? Nou, dat ook weer niet. Dat de huidige regering niet van plan is om naar ras, religie etc. te vragen als iemand een wapenvergunning wil hebben, is natuurlijk geen garantie voor de toekomst. Feit is dat de voorgestelde wet de deur op zijn minst op een kier zet om dat te doen. Een aanvulling, bijvoorbeeld in artikel in art 35, lid 2, lijkt me wenselijk, waarmee dan wordt geregeld dat van sommige "bijzondere persoonsgegevens" niet bij AMVB kan worden vastgesteld dat ze moeten worden vastgelegd.

Conclusie: mijn vertrek bij het ministerie dat nu weer in de eerste plaats “Justitie” heet, heeft minder rampzalige consequenties gehad dan ik op basis van het Volkskrant-artikel dacht. Wat ook wel blijkt uit deze reactie van het ministerie op de ophef. Mijn aanvankelijke verontwaardiging is daarmee echter niet afgenomen, maar die richt zich nu op de brenger van wat we met recht fake-nieuws kunnen noemen: de Volkskrant. En, ja ook op andere media die het bericht overnamen, en in het bijzonder het radioprogramma Dit is de dag, waarin de presentator het aan de Tweede Kamer aangeboden wetsvoorstel “een plannetje” noemde dat was “uitgelekt”. Maar goed, dat programma heb ik als nieuwsbron nooit serieus genomen.

zondag 29 juli 2018

De vreedzame multiculturele samenleving



Kan een multi-etnische of multiculturele samenleving een vreedzame samenleving zijn? Als we afgaan op een aantal recente uitspraken van onze huidige minister van Buitenlandse zaken, dhr. Blok, is dat niet het geval. Hij zei onder andere geen enkel multicultureel land in de wereld te kennen waar mensen vreedzaam met elkaar leven.

Op die uitspraken is al veel commentaar gegeven. Dhr. Blok werd onder andere beticht van racisme en zijn aftreden wordt geëist. Ik kan het niet laten aan dat commentaar nog iets toe te voegen, vooral omdat een poging om voor mezelf helder te krijgen wat er m.i. het meest mis is met de uitspraken, me hielp om weer goed voor de geest te brengen hoe ik de samenleving zie. Ik werd daartoe overigens geprikkeld door een interessant draadje op Twitter, waarin de auteur aanzette tot discussie omdat hij, naar zijn zeggen, de woede over de uitspraken van Blok beter wilde begrijpen.

Ik neem dat draadje hieronder voor het gemak even over: 


































Dit betoog hielp mij om zijn onbegrip te begrijpen en het hielp me om mijn eigen gedachten te scherpen. En dat deed het door de focus die de auteur, Mark Thiessen, koos en door wat hij daarin wegliet. 
Hij richt zich op de uitspraak dat het diep in onze genen zit om te leven/werken met een overzichtelijke groep en dat we niet goed in staat zijn binding aan te gaan met onbekende mensen, en hij verwijst naar een wetenschappelijke ondersteuning daarvan (althans, naar een boek van de historicus Yuval Noah Harari, dat weliswaar een bestseller is maar de toets van de wetenschappelijke kritiek niet echt doorstaat). Vervolgens wijst hij op een (wetenschappelijk ook al niet onomstreden) oplossing die de psycholoog Joshua Greene aandraagt voor het wegnemen van de belemmering die dit oplevert voor vreedzaam samenleven: utilitaristisch, rationeel en doordacht denken als gedeeld waardensysteem. Thiessen gelooft niet dat dat mogelijk is, omdat de neiging om irrationeel, op basis van vooroordelen, te denken en handelen gewoonweg te sterk zou zijn. Tot zover -heel kort samengevat- de reden waarom hij niet snapt hoe de uitspraken van Blok worden gezien als racistisch/xenofoob etc.

Eerlijk gezegd vraag ik me af of het nu precies de uitspraak waarop Thiessen focusseert is, die het verwijt van racisme oproept. Volgens mij gaat het juist om wat hij weglaat. Maar daarover straks. Eerst de wetenschappelijke onderbouwing en de consequenties daarvan.

Allereerst: afgaande op een aantal recensies lijkt de literatuur die Thiessen noemt niet erg wetenschappelijk, maar eerder gepopulariseerde wetenschap gecombineerd met nogal persoonlijke en niet onomstreden inzichten. Ik kan dat moeilijk zelf beoordelen – ik ken dit veld nauwelijks. Als socioloog ben ik meer geïnteresseerd in menselijk gedrag en het begrijpen daarvan vanuit sociale verschijnselen (verschillen in macht, sociale definities van rollen, posities en situaties etc.) dan in de neurologische basis.

Maar wat Thiessen aanhaalt, is in elk geval consistent met wat ik aan sociologische literatuur ken over “in- en outgroup”. Met als belangrijk kanttekening dat daarin zelden de conclusie getrokken wordt dat verschillende groepen niet vreedzaam kunnen samenleven. Sterker: er is ook uitgebreide literatuur over hoe samenleven, ondanks tegenstellingen tussen individuele mensen en groepen, mogelijk is. Ik verwijs, als voorbeeld, naar de door Elias’ “Het civilisatieproces” geïnspireerde school die eigenlijk laat zien dat vreedzaam samenleven mogelijk wordt gemaakt door precies dat wat Thiessen onmogelijk acht: dat mensen, al dan niet uit welbegrepen eigenbelang, in staat zijn om hun natuurlijke neigingen te onderdrukken. Nou ja, voor wie daar iets meer over wil lezen: de socioloog Henk de Vos stelde, ook al naar aanleiding van de uitspraken van dhr. Blok, een mooi compact overzicht van de recente literatuur op.

Maar goed – we hoeven, ondanks dat er wetenschappelijk wel wat op valt af te dingen, dit deel van het betoog van dhr. Blok niet als geheel onzinnig te beschouwen. Wat ging er dan volgens mij wel mis?

Ten eerste: nog niet eens de suggestie dat etniciteit of cultuur kenmerken zijn op basis waarvan mensen anderen indelen in dichtbij / veraf, en dat er dus langs deze kenmerken scheidslijnen in de maatschappij kunnen ontstaan. Wel het weglaten van de mogelijkheid dat mensen van verschillende etnische afkomst / culturele achtergrond elkaar vinden in groepen op basis van kenmerken waarin ze wel overeenkomen. Daarmee reduceert hij mensen tot hun etniciteit / culturele achtergrond – en dat is zo ongeveer de definitie van racisme. Wat overigens nog niet betekent dat dhr. Blok een racist zou zijn, of racistisch handelt.

Ten tweede: de koppeling van multi-etniciteit / culturaliteit met failed state en burgeroorlog. Over het gebruik van de term “failed state” voor Suriname is al veel gezegd. Ik denk zelf dat de verwijzing, op een ander moment, naar Rwanda (Hutu’s en Tutsi’s) en Syrië (Soennieten en Sjiieten) de absurditeit daarvan voldoende illustreert – zie ook de rangschikking van staten op de Fragile States Index. Maar in algemener zin is ook hier weer wat wordt weggelaten van belang, namelijk dat burgeroorlogen langs etnische lijnen over het algemeen niet zomaar ontstaan, maar dat er ten minste twee voorwaarden vervuld moeten worden: 1) er moet een voedingsbodem zijn, m.n. ervaren ongelijkheid in toegang tot rijkdom en macht (denk aan Syrië), 2) er moet een zondebok worden aangewezen (Rwanda is een schoolvoorbeeld). En wat natuurlijk helpt, is als er sprake is van een zwak / afwezig (centraal) gezag. Dan is er ruimte voor wat Hobbes zag als de natuurlijke toestand voor elk menselijk samenleven: de “oorlog van allen tegen allen”. Let wel: Hobbes spreekt dus niet, en dat is in deze context niet onbelangrijk, van “groep tegen groep”. 

Hiermee kom ik op het derde punt waarom de uitspraken van dhr. Blok zo schadelijk zijn – geheel los van het racistische karakter.

Laten we nogmaals uitgaan van de gedachte dat de sociologen het fout hebben, dat beschaving een fictie is en dat de mens (in groepen) wel degelijk gedoemd is om de mens een wolf te zijn. Dan is er, in de woorden van Hobbes, “geen maatschappelijk leven; en, wat het ergste is, een voortdurende angst voor, en dreiging van een gewelddadige dood; het menselijk bestaan is er eenzaam, armoedig, afstotelijk, beestachtig en kort”. Inderdaad een rampzalig perspectief. Maar Hobbes is natuurlijk vooral bekend omdat hij een uitweg ziet: het is volgens hem noodzakelijk dat mensen “onder een gemeenschappelijke macht leven die allen ontzag afdwingt”. Leviathan, oftewel de sterke staat – een macht die sterk genoeg is om de natuurlijke menselijke neiging te onderdrukken om irrationeel, op basis van vooroordelen, te handelen (niet om zo te denken, hopelijk).

Een moderne vertaling daarvan is, volgens mij, de democratische rechtsstaat. Die doet net iets meer: hij biedt ruimte om vreedzaam samen te leven (en vruchtbaar samen te werken, zou een voormalig minister van Justitie hieraan toevoegen) en hij dwingt degenen die dat niet doen in het gareel (met drang en desnoods geweld). Een uitgebreider verhandeling over hoe dat werkt is na te lezen in de publicatie “Justitie = sociale cohesie” uit 2009, waarvan ik helaas alleen maar de Engelstalige versie digitaal ter beschikking heb. “Helaas” overigens vooral omdat daarin het “Woord vooraf” ontbreekt, waarin de toenmalige bewindslieden van Justitie de verbindende functie van de democratische rechtsstaat schetsen op een manier die ik hier maar even overneem, omdat ik hem niet kan verbeteren:




Wat ik nu concludeer, is dat dhr. Blok met zijn suggestie dat een multi-etnische / multiculturele samenleving nooit een vreedzame kan zijn, in feite ontkent dat de overheid binnen een democratische rechtsstaat de voorwaarden daarvoor kan scheppen. En dat is m.i. niet alleen een onacceptabel defaitisme voor een lid van het kabinet, het is ook het actief bijdragen aan een sfeer waarin het falen van Nederland als vreedzame samenleving mogelijk wordt.

Dat hij dat doet op een moment dat op veel plaatsen in de wereld gemorreld wordt aan de rechtsstaat en daarmee indirect ook aan de internationale rechtsorde, maakt het m.i. noodzakelijk dat het kabinet daarop reageert. En die reactie zal dan niet beperkt kunnen blijven tot het aanbieden van excuses of zelfs het wegsturen van dhr. Blok, maar zal moeten bestaan uit een expliciete visie op het versterken van de rechtstaat en het daaraan binden van allen in onze samenleving.

Ik weet nog wel een mooi vertrekpunt voor het verder ontwikkelen van die visie. In augustus 2008 verscheen de reactie van het toenmalige kabinet (CDA / PvdA) op het WRR-rapport “Identificatie met Nederland”. Daarin wordt duidelijk gemaakt hoe de rechtsstaat enerzijds ruimte biedt voor diversiteit anderzijds een basis voor binding en samenhang. De politieke verhoudingen zijn sindsdien veranderd, de verantwoordelijkheid van de regering om de rechtsstaat concreet vorm te geven en zo deze potenties te benutten, is daardoor echter zeker niet minder geworden.