Een van de leukste dingen die ik sinds mijn pensionering doe -naast het lidmaatschap van de cliëntenraad van een mooi ziekenhuis, natuurlijk- is mijn “werk” als taalmaatje. Eens in de week een uurtje praten met iemand die het Nederlands nog niet zo goed beheerst. In mijn geval: vluchtelingen, maar ook (partners van) promovendi aan de TU en arbeidsmigranten uit Oost-Europa.
Met de stichting waarvoor ik dit werk doe, heb ik afgesproken dat ik me richt op mensen die in hun land van herkomst een hogere opleiding hebben gehad. Voor mij werkt dat prettig, en ik kan ze ook helpen bij hun specifieke problemen. Voldoende Nederlands spreken om boodschappen te doen is voor hen één ding, maar om op hun eigen niveau in Nederland aan de slag te kunnen hebben ze beduidend meer nodig.
Heel bijzonder zijn de gesprekken die ik de laatste weken voer. Met twee groepjes artsen die van over de hele wereld naar Nederland zijn gekomen, oefen ik patiëntgesprekken. En zo kan het dus gebeuren dat ik morgen een zwangere vrouw ben, terwijl mijn klachten van vandaag toch wijzen op een vergrote prostaat.
Voor mij een soort toneelstukjes, maar we nemen ze heel serieus. Logisch, want binnenkort moeten ze dergelijke gesprekken voeren tijdens de beroepsinhoudelijke toets, het laatste obstakel op weg naar een BIG-registratie. In hun land van herkomst waren ze hoofd cardiologie, radioloog, huisarts, internist – hier moeten ze laten zien dat ze hun vak beheersen. Inhoudelijk kost dat de meesten niet zoveel moeite, zo blijkt. Maar de taal en de cultuur zijn echt moeilijk. Dan heb je net geleerd het woord “ontlasting” goed uit te spreken, komt er een patiënt die meldt: “Dokter, ik ken niet zo goed afgaan”. En hoe toon je voldoende -en niet teveel- empathie? Wat doe je met een patiënt die echt naar de specialist wil, terwijl het beleid is dat je het nog even aanziet?
Voor mij is het ook serieus. Behalve de rol van patiënt spelen, is mijn taak ze van goede feed-back te voorzien. Vooral op de taal, maar ook op het verloop van het gesprek. Ik doe dat graag. Omdat het leuk is, en omdat ik er steeds weer van leer. Maar ook omdat ik denk dat het goed is voor de zorg in Nederland als deze mensen hier weer aan de slag kunnen. Vanwege de tekorten die er al zijn en nog veel meer aankomen, en omdat onze diverse samenleving gebaat is bij een divers bestand aan zorgverleners.
Vanuit die optiek heb ik vaak gedacht: zou dit niet ook iets zijn voor mensen die zelf in de zorg werken? Door het soort oefengesprekken te voeren dat ik voer, of door collega’s die naar Nederland gekomen zijn (gevlucht of anderszins) te coachen? Ze te laten snuffelen aan het werken in de zorg? Het lijkt mij een alleen maar voordelen bieden: voor degenen die aan hun Nederlands werken, voor degenen die in de zorg werken en hen ondersteunen - en voor de zorg zelf, waar deze nieuwkomers op deze manier sneller, makkelijker en beter voorbereid kunnen instromen.