Op de site “Sociale
vraagstukken” verschijnt veel interessants.
Zoals onlangs een pleidooi van Prof.dr. Jac van der Klink om op een radicaal
andere manier naar werk te kijken. Weg van het rendementsdenken: werk moeten we
gaan zien als consumptiegoed, zegt hij.
Ik ben het
daar niet mee eens. En wel omdat hij nalaat een noodzakelijk onderscheid te
maken tussen verschillende manieren waarop je naar “werk” kunt kijken.
In de eerste
plaats is er werk in de zin van de arbeid die verricht moet worden om als soort
en als individu te kunnen voortbestaan, op de manier die we nu zo ongeveer
willen. Oftewel, de arbeid die nodig is om voedsel, kleding, warmte te
produceren, dijken, wegen en huizen te bouwen en van die leuke wollige
dingetjes te produceren die je soms cadeau krijgt bij je boodschappen. Veel van
dit werk (je eigen huis schilderen, je kinderen opvoeden) wordt niet betaald. Als
dit werk niet gedaan wordt, leven we collectief in miserabele omstandigheden en
gaan we snel dood.
Dan is er “werk”
in de zin van verkochte arbeidskracht. Dit systeem van werk als tegenprestatie
tegen loon maakt arbeidsdeling mogelijk en daarmee, in principe, een grotere
welvaart en eerlijker verdeling daarvan. Als mensen van werk in deze zin worden
uitgesloten, kunnen ze niet delen in de welvaart – tenzij er (ook) een ander
verdelingsmechanisme is.
En er is “werk”
als individuele prestatie, als zelfverwezenlijking: je brengt iets tot stand
omdat je dat wilt, of omdat je het (goed) kunt, en daar kun je trots op zijn /
je mee verbonden voelen. Een deel van dit werk wordt niet betaald. Het systeem
van werk als tegenprestatie tegen loon verbreekt voor velen de verbinding
tussen het verrichte werk en het tot stand gebrachte product.
Het lijkt me
handig om bij de eerste manier van kijken wel degelijk een vorm van rendementsdenken
te hanteren: hoe krijg je een zo groot mogelijk resultaat (omstandigheden die
een lang en prettig leven mogelijk maken) tegen zo min mogelijk inspanning.
Hier is ook de vraag aan de orde hoe je de last (inspanning die nodig is) en
het resultaat eerlijk verdeelt.
Bij de
tweede manier van kijken kun je nog steeds in termen van rendement denken, maar
dan zijn je criteria andere: hoe richt je het systeem van werken tegen loon
zodanig in dat het eerlijk is (wat je ook onder eerlijk verstaat) en dat er zo
min mogelijk transactiekosten zijn (werk dat verricht wordt om het systeem
draaiend te houden, terwijl het ook zonder zou kunnen). Hier komt natuurlijk
ook de vraag aan de orde hoe we vermogen en daaruit verkregen inkomen
eerlijk(er) verdelen – en dus uiteindelijk de vraag of het handig is het
systeem van werk tegen loon in stand te houden.
Bij de derde
manier van kijken is ook een vorm van rendementsdenken mogelijk, maar dan gaat
het om de vraag: hoe richten we de samenleving zo in dat zoveel mogelijk mensen
een zo groot mogelijke trots op / verbondenheid met (het product van) hun werk kunnen
ervaren.
De uitdaging
lijkt me, te kijken hoe je deze drie verschillende visies op werk met elkaar
kunt verbinden, zodanig dat de drie soorten rendement gemaximaliseerd worden. Misschien
betekent dat uiteindelijk wel dat we veel minder nadruk moeten leggen op de
tweede manier van kijken, maar ik zie niet hoe het ons verder brengt als we werk
als consumptiegoed gaan beschouwen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten