In een goed functionerende rechtsstaat werken het recht (de
wetten, de handhavingsinstanties en de rechter) en de staatsmacht samen om de individuele
vrijheid te borgen. Dat wil zeggen: wetten en de toepassing ervan beschermen
mensen tegen (staats)willekeur en machtsmisbruik (het recht van de sterkste). Tegelijkertijd
creëren ze zoveel mogelijk ruimte voor ieder om zijn of haar leven naar eigen
inzicht in te richten. En ze bieden houvast en gemak: een flink aantal
standaardafspraken waaraan je je kunt conformeren, maar waar je ook van kunt
afwijken als je dat liever wilt (contractvrijheid).
Onontkoombaar is dat dit lastige vragen oproept: de vrijheid
van de een komt op enig moment in botsing met die van de ander. En dat is zeker
het geval als de een het tot zijn (meestal zijn, inderdaad) vrijheid vindt
behoren om een ander (meestal een zij) te dwingen zich (niet) op een bepaalde
manier te gedragen. Wanneer en hoe moet de overheid het recht en de staatsmacht
dan inzetten? En als degene die volgens sommigen gedwongen wordt, dat zelf niet
zo ervaart?
Het meest recente voorbeeld van dit dilemma is de burkini,
een zwemgewaad dat op het eerste gezicht moeilijk te onderscheiden van de
wetsuit waarin surfers hun sport beoefenen en dat kennelijk in trek is bij
moslima’s die wel in het openbaar willen zwemmen maar daarbij zomin mogelijk
lichaam en haar onbedekt willen laten. In een aantal gemeenten in Frankrijk is
het dragen hiervan verboden, op uiteenlopende gronden (in een seculiere staat
past het niet om in het openbaar door het dragen van kleding een godsdienstige
overtuiging uit te dragen, het roept associaties op met islamitisch terrorisme
of in elk geval extremisme, het zou spanningen tussen bevolkingsgroepen kunnen
oproepen en zo nog wat).
Inmiddels is hierover (ook in Nederland) de nodige discussie
ontstaan. Daarbij kwamen o.a. ook twee tegengestelde opvattingen aan de orde
over de vraag of een burkiniverbod vrouwen meer vrijheid zou geven. Enerzijds
werd geopperd dat de burkiniverbod het moslima’s moeilijker zou maken iets te
doen wat ze wel willen, namelijk (in zee) baden zonder zich (in eigen ogen of
die van hun mannen / familie) te bloot te geven. Anderzijds werd gesteld dat
vrouwen nooit vrijwillig voor een dergelijk gewaad zouden kiezen, maar daartoe
door hun mannen of familie gedwongen werden en dus bevrijd zouden worden door
een verbod.
Deze discussie is natuurlijk niet nieuw. Hij werd eerder
gevoerd rond hoofddoekjes, gelaatsbedekkende kleding en (maar daarbij
ging het niet om een verbod maar een gebod) de plicht om Nederlands te spreken.
Vooral toenmalig minister van Vreemdelingenzaken en Integratie Verdonk was een
voorstander van verboden en geboden, terwijl de minister met wie ze een
departement deelde (Donner van Justitie) een liberaler opvatting huldigde. Het
kabinet kwam er niet uit, en waar het gaat om een verbod op gelaatsbedekkende
kleding is het nog steeds niet geregeld.
In 2007 gebruikte ik het voorbeeld van de hoofddoekjes in een
essay waarin ik verkende hoe recht en staatsmacht samenhingen. Mijn
conclusie was, en is nog steeds, dat het onverstandig is om mensen te bevrijden
(te emanciperen) door hen iets te verbieden. Het doet geen recht aan de mogelijkheid
dat ze in vrijheid beslissen om te doen wat een inperking van hun vrijheid
lijkt, en als dat niet zo is maakt het hen tot object in een machtsstrijd
(tussen degenen die hen willen dwingen en de staat die hen van die dwang wil
bevrijden). Een objectivering die niet alleen haaks staat op het beoogde doel
van bevrijding, maar die ook de “dwingers” bevestigt in hun opvatting dat
anderen gedwongen kunnen worden – het gaat er alleen nog maar om, door wie.
Als alternatieve strategie suggereerde ik, en ook daar sta
ik nog steeds achter, om het recht (en indien nodig de staatsmacht) juist te
gebruiken om het recht op een vrije keuze te benadrukken en desnoods af te
dwingen. Onderdeel daarvan moeten natuurlijk wel verboden zijn, maar dan niet
gericht op degenen die (misschien) gedwongen worden, maar op degenen die macht gebruiken om vrijheid in te perken. Dus, heel
concreet toegepast op de burkini: de vrouw beschermen (tegen een overijverige
burgemeester, gemeenteraad, “verontruste burgers” of hun naasten) die zo gekleed wil gaan,
en de vrouw beschermen die (vrijwel) zonder kleding door het leven wil (tegen
idem). Op die manier vrijheid bieden geeft voorlopers de ruimte en ontneemt
onderdrukkers een mogelijkheid hun machtsuitoefening als een nobele daad van
verzet te presenteren.