Op 1 november 1991 verdedigde ik met goed gevolg mijn
proefschrift. Dat was 20 jaar en een paar maanden nadat ik was gaan studeren.
Natuurkunde, want daar was ik redelijk goed in op de HBS.
Ik had geen idee waar ik aan begon. Ik was de eerste uit
mijn familie die ging studeren (nou ja, pas onlangs ontdekte ik dat er ook nog
een oom was geweest, overleden vlak voor ik werd geboren, over wie nooit werd
gesproken). Wat ik me realiseerde was dat ik daarmee deed wat mijn opa in
gedachten had gehad voor mijn vader en waar de oorlog tussenkwam, maar dat
hielp me niet echt toen ik merkte dat mijn studiekeuze misschien niet helemaal
de goede was. Integendeel, dat besef heeft er misschien we toe bijgedragen dat
ik door ging, met zo nu en dan een mager succesje maar uiteindelijk tegen beter
weten in. Natuurlijk hielp het ook dat inschrijvings- en collegegeld destijds
nominaal waren, en er een mooi systeem van studiebeurzen bestond: gerelateerd
aan de bijdrage die ouders konden leveren, deels gift en deels renteloze
lening. Maar hoe dan ook, ik kreeg mijn kans en gebruikte die. Ik ontwikkelde
me, zij het misschien vooral doordat ik nogal actief was in een
studentenvereniging en een baantje kreeg waarbij ik moest werken met computers
en statistiek.
Tot, uiteindelijk, na vijf jaar een docent tegen me zei wat
ik eigenlijk wel wist: “U begrijpt er helemaal niets van, hè?”. Het was een opluchting. Ik stopte, en vond al snel een baan – waarbij die
ervaring met computers en statistiek hielp. Mijn nieuwe baas eiste dat ik wat
cursussen deed, en dat ik de diploma’s haalde gaf me m’n zelfvertrouwen terug.
Zozeer zelfs dat ik na een tijdje besloot weer te gaan studeren, naast m’n werk.
Het werd sociologie, want dat hadden sommige van m’n collega’s ook gedaan en
het onderzoek wat zij nu deden en waarbij ik assisteerde, leek me interessant.
En het was een van de weinige studies die je ’s avonds kon doen.
Het bleek een goede keuze. Een vak dat me lag en wat ik kon
relateren aan waar ik verder mee bezig was. Inspirerende docenten en medestudenten.
Ik deed er nog vrij lang over, maar dat kwam vooral omdat ik het in mijn werk
steeds drukker kreeg – juist omdat ook daar mijn studievorderingen werden
gehonoreerd. Zozeer zelfs dat ik al voor ik afstudeerde een klus kreeg waarvan
ik direct dacht: hier wil ik op promoveren. Hetgeen dus geschiedde, al duurde
ook dat wat langer dan tegenwoordig geaccepteerd zou worden.
Ik vind dat ik veel geluk heb gehad. Dit alles vond plaats
in een tijd dat je volop, of in elk geval redelijk, de kans kreeg om je
talenten te ontwikkelen. Dat heb ik gedaan, en ik heb er uiteindelijk veel aan
overgehouden: een mooie loopbaan, een goed inkomen, een fijne relatie.
Het heeft de samenleving ongetwijfeld ook het nodige gekost,
en ik weet niet of wat ik in mijn werk en daarbuiten heb gedaan en nog doe,
daartegen opweegt. Maar wat daar ook van zij: mijn eigen geschiedenis maakt dat
ik vandaag geschokt was over het bericht in de Volkskrant, waaruit bleek dat
een herkansing zoals ik die heb gehad (een “tweede studie”) tegenwoordig zo
goed als onbetaalbaar is en dat er daarom nog maar heel weinig mensen aan
beginnen. Het scheelt ons allemaal vast een paar euro per jaar, maar die zou ik
er graag voor over hebben om te bereiken dat jongeren die een verkeerde eerste keuze
maken niet worden gefnuikt in het ontwikkelen van hun talenten.
Als er iets is wat ik degenen zou willen meegeven die nu bezig
zijn de verkiezingsprogramma’s voor volgend jaar op te stellen: herstel dit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten